Du musst die Schuhe ausziehen, ehe du in ein Haus hineingehst.
- Je moet je schoenen uittrekken voordat je een huis binnengaat.
Niemand darf da hinein.
- Niemand mag daar binnen.
Wir müssen die Arbeit innerhalb eines Tages tun.
- We moeten het werk binnen een dag doen.
Wir können innerhalb einer Woche ausliefern.
- We kunnen leveren binnen een week.
Jemand schubste mich nach innen.
- Iemand duwde mij naar binnen.
Die Tür war von innen verschlossen.
- De deur was van binnenaf gesloten.