Tek başına seyahat etmek istiyor.
- Hij reist graag alleen.
Onu tek başına yapsın.
- Laat hem het alleen doen.
Yalnız yaşamaya dayanamıyorum.
- Ik kan het niet verdragen om alleen te leven.
Onu yalnız bırakamam.
- Ik kan hem niet alleen laten.
Ben sadece söylüyorum!
- Ik zeg het alleen maar!
Cennet ve cehennem sadece insanın kalbinde bulunur.
- Hemel en hel bestaan alleen in het menselijk hart.
Du musst lediglich das Zimmer aufräumen.
- Je hoeft alleen maar je kamer schoon te maken.
Er hat für sich selbst beschlossen, dass er allein dort hingehen wird.
- Hij heeft voor zichzelf beslist dat hij daar alleen zou gaan.
Das liegt daran, dass du nicht allein sein willst.
- Dat is omdat je niet alleen wilt zijn.