Why did you paint the bench red?
- Waarom heeft u de bank rood geschilderd?
Why did he live in the United States?
- Waarom heeft hij in de Verenigde Staten gewoond?
She showed me her album.
- Zij heeft mij haar album laten zien.
Tom showed Mary the photo.
- Tom heeft Mary de foto getoond.
Everything has got its time.
- Alles heeft zijn tijd.
My bicycle has got a flat tire.
- Mijn fiets heeft een lekke band.
Why did he change his plans?
- Waarom heeft hij zijn plannen veranderd?
Tom didn't have dinner last night.
- Gisteravond heeft Tom geen avondeten gegeten.