Kuvvetli bir rüzgar esiyor ve ben hızlı gidemiyorum.
- Er waait een sterke wind en ik kan niet snel gaan.
Güçlü birtakım olduğumuzu düşünüyorum.
- Ik denk dat we een sterk team zijn.
Arabam yeterince güçlü değil.
- Mijn auto is niet sterk genoeg.
If you want to become big and strong when you grow up, you have to eat a lot of spinach and peanut butter sandwiches.
- Als je later groot en sterk wilt worden, moet je veel spinazie en boterhammen met pindakaas eten.
She has a strong personality.
- Ze heeft een sterke persoonlijkheid.
I feel strongly that men and women are equal.
- Ik ben er sterk van overtuigd dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn.
I strongly advise you not to do that.
- Ik raad je sterk aan dat niet te doen.