Tek başına seyahat etmek istiyor.
- Hij reist graag alleen.
Onu tek başına yapsın.
- Laat hem het alleen doen.
Kütüphanede yalnızdılar.
- In de bibliotheek waren ze alleen.
Onu yalnız bırakamam.
- Ik kan hem niet alleen laten.
Ben sadece söylüyorum!
- Ik zeg het alleen maar!
Cennet ve cehennem sadece insanın kalbinde bulunur.
- Hemel en hel bestaan alleen in het menselijk hart.
Du musst lediglich das Zimmer aufräumen.
- Je hoeft alleen maar je kamer schoon te maken.
Sie hat ihren Sohn allein im Auto gelassen.
- Zij heeft haar zoon alleen in de auto achtergelaten.
Das liegt daran, dass du nicht allein sein willst.
- Dat is omdat je niet alleen wilt zijn.